Muziek bij de gedichten van Gezelle
De Vlaamse priester en dichter Guido Gezelle schreef in de periode 1857-1859 zijn eerste gedichten, die hij voor de studenten van het Klein Seminarie in Roeselare schreef, waar hij les gaf. Zijn eerste dichtbundel, Vlaamsche Dichtoefeningen uit 1858, bevat merkwaardige gedichten in een onorthodoxe taal, die buiten West-Vlaanderen op weinig waardering konden rekenen. Hij werd aangevallen op het godsdienstige karakter en het Vlaamse taalgebruik in zijn gedichten.
In 1860 werd Gezelle overgeplaatst naar Brugge, waar hij stopte met het schrijven van gedichten. In plaats daarvan werkte hij naast zijn taken als leraar en kapelaan aan zijn eigen tijdschrift Rond den Heerd. Het werk aan het tijdschrift vergde echter te veel van zijn gezondheid. Toen hij in 1872 hoorde dat er over hem geroddeld werd, vluchtte hij naar Kortrijk. Daar hervatte hij het dichten. In deze tweede, meer volgroeide dichtperiode schreef hij fijnzinnige natuurgedichten en beschouwingen over de dood, het leven en de eeuwigheid, die gebundeld werden in Tijdkrans en Rijmsnoer. Er was nog altijd kritiek op zijn taalgebruik, maar de waardering van zijn werk begon in deze periode toe te nemen.
Verschillende Vlaamse en Nederlandse componisten schreven muziek bij de gedichten van Gezelle. Dit album bevat een selectie van deze toonzettingen, door onder andere Jurriaan Andriessen, Lodewijk Mortelmans, Johannes Wierts en Frits Celis.